Het is een onderzoek met behulp van een endoscoop (een flexibele buis die in de slokdarm kan worden geschoven) om letsels, beperkt tot het slijmvlies, te verwijderen. Vroeger werden dergelijke letsels nog operatief verwijderd. Met deze nieuwe techniek kunnen de letsels zonder litteken en zonder operatie, met een kortere hospitalisatieduur, veilig verwijderd worden.
Het betreft hier meestal letsels, die (indien onbehandeld) kwaadaardig kunnen worden of net kwaadaardig zijn, maar nog niet dieper zijn ingegroeid dan het slijmvlies. Meestal zal vooraf een echo-endoscopisch ( EUS) onderzoek uitgevoerd worden om de diepte te bevestigen. Deze techniek wordt gebruikt voor de verwijdering van grotere afwijkingen zodat deze in één stuk kunnen worden verwijderd.
Meld op de voorafgaande raadpleging en ook voor de start van het onderzoek:
Met de endoscoop wordt de afwijking goed afgelijnd en rondom wordt de afwijking gemerkt om daarna volledig met een ruime marge te kunnen verwijderen. Vervolgens wordt met behulp van een dunne naald een vloeistof ingespoten tussen de spierlaag en de te verwijderen laag om veilig te kunnen werken. Met een heel fijn elektrisch mesje wordt rond het letsel een insnede gemaakt. Hierna wordt met het fijne mesje het te verwijderen letsel volledig losgemaakt van de spierlaag. Ten slotte wordt de wonde zorgvuldig geïnspecteerd en worden alle bloedvaatjes dicht geschroeid met elektrische stroom om bloedingen te voorkomen. De duur van de behandeling is wisselend en in functie van de grootte en lokalisatie van het letsel: tussen 60 en 180 minuten. Het verwijderde letsel wordt bewaard voor microscopisch onderzoek nadien.
Door de behandeling kan een bloedvaatje geraakt worden. Tijdens de ingreep is dit normaal en kan dit bijna steeds gestelpt worden. Een laattijdige bloeding tussen de eerste en de 14de dag is mogelijk; dit door bloedbraken of bloedverlies via de stoelgang. Als dit gebeurt is een nieuwe endoscopie nodig om de bloeding te stelpen. Laattijdige bloeding kan voorvallen bij ongeveer 5 procent van de ingrepen.
Hierbij ontstaat een gaatje in de spierlaag zodat er een vrije opening is tussen het behandeld orgaan en de buikholte of borstkasholte. Deze complicatie is zeldzaam en kan voorvallen in ongeveer 4 procent van de ingrepen. In dit geval wordt antibiotica toegediend en wordt meestal geprobeerd om het gaatje terug te sluiten.
Hierbij ontstaat tijdens het genezingsproces een vernauwing van het behandeld orgaan zodat er geen goede passage meer is van het voedsel. Deze complicatie is heel zeldzaam en kan bijna steeds opgelost worden door de vernauwing met een ballonnetje open te rekken.